Congo. Een geschiedenis. David Van Reybrouck.
Dit boek lag al een hele tijd op mijn nachtkastje. Waarom het nu pas in deze blog terechtkomt, heeft alles met het genre en de 600 pagina's te maken. Ondertussen heeft het al drie prijzen gekregen en elk tijdschrift of medium dat zichzelf respecteert heeft er al lovend over geschreven. Ik kan daar weinig nieuws aan toevoegen. Maar als leeservaring kan het wel tellen!
De inleiding was een aangename verrassing. Nergens ging ze met haar 30 bladzijden tegenstaan, je leest er zo door.
En op datzelfde elan ga je door, vele hoofdstukken verder, van de prekoloniale periode tot Stanley en Leopold II tot aan de Eerste Wereldoorlog. Weetjes houden je interesse gaande, en de fragmenten waarin de auteur hedendaagse getuigen aan het woord laat, maken dat de geschiedenis leeft. Een bonus voor het verhaal zijn de gesprekken met zijn kroongetuige Etienne Nkasi, de man op de cover. Nog zelden zo'n indringende cover gezien trouwens, dat portret van Stephan Vanfleteren van de oude Nkasi met zijn dikke brilglazen en zwarte tropenhelm.
De periode tot de onafhankelijkheid kon mij minder boeien: pas toen de namen Lumumba, Kasavubu en Tshombé opdoken raakte ik weer betrokken bij de geschiedenis. Ik kende hun namen van kinds af aan en begon nu pas te verstaan waarom mijn ouders zo’n uitgesproken mening over deze kopstukken hadden.
Vanaf de putsch van Mobutu kon ik
de beschrijving van het nieuwe Zaïre, een b
ureaucratie zonder staat, waarin corruptie een manier van overleven was geworden, h
et mediagenieke beeld van de ‘de chef’, piekfijn uitgedost in abacost (een soort Afrikaans mao-pak) en luipaardmuts makkelijk terugkoppelen aan mijn eigen herinneringen aan de journaals uit die tijd.
Uit die tijd stamt ook de verwijzing naar het
fictieve grondwetsartikel
Article 15 of "trek je plan".
En dan komen de eindeloze conflicten tussen Hutu’s en Tutsi’s, de Rwanda-kwestie, de genocide(s)… de Kabila’s, eerst Laurent en nu zoon Joseph. Ik geef toe dat ik het toen bijna opgegeven heb: je verdwaalt gewoonweg hopeloos in de massa afkortingen van weer een privé-militie van een of andere rebellenleider. En hoewel niemand, Kabila nog het minst, er zich erg druk meer om lijkt te maken, gaat het geweld in de grensprovincies van Congo door tot vandaag.
Het klinkt allemaal erg deprimerend, maar op een vreemde manier is deprimerend niet wat bij mij zal overblijven na lectuur van deze dikke turf. Misschien is het laatste hoofdstuk van het boek daar niet vreemd aan: Van Reybrouck gaat poolshoogte nemen in Guangzhou, een erg liberale handelsstad in China, waar honderden Congolezen zich komen bevoorraden met allerlei goedkope spullen die ze dan thuis, vooral in Kinshasa, voor het viervoudige proberen te verpatsen. De containertrafiek floreert. Heel veel vrouwen hebben zich zo een zelfstandiger leven verschaft. Het einde vind ik dan ook een opsteker:
Maar ik zag hen lopen, nog steeds opgewekt, zichtbaar trots op hun voorbije reis. Ik zag de blonde haren van hun pruiken opveren bij elke stap die ze zetten. Ik zag hoe de wind enkele plukjes verwoei. En terwijl ze gezwind over het verbrokkelde asfalt in de richting van hun thuiskomst stapten, zag ik de labels aan hun mouw flapperen en tollen in de ochtendlucht, dartel en speels, alsof er iets te vieren viel.
Een hartverwarmend beeld, net als de herinnering aan Nkasi, die hem bij hun eerste ontmoeting een tros banaantjes had gegeven. ‘Neem maar, eet maar.’ Zo’n warm gebaar, in een land dat zoveel vaker in het nieuws komt met zijn corruptie dan met zijn generositeit.'
★★★★☆
★★★★☆
Geen opmerkingen:
Een reactie posten