Ik had deze roman zo al een beetje
afgeschreven tot hij daar ineens stond,
die ene zin: “…. even nog bleef hij luisteren naar haar glimlach, en hij
glimlachte zo hard terug dat zij die van hem vast ook kon horen.” Met die
zin werd ik mij heel scherp bewust van
waar het in deze roman eigenlijk om ging: de eenzaamheid van het
hoofdpersonage. En ik ging alsnog voor de bijl, op de valreep, op zo’n 10
bladzijden voor het einde van het boek.
De ‘hij’ uit de zin is Lou Baljou,
beroepsloser, zou je kunnen zeggen. Al meteen na zijn afstuderen aan de
middelbare school besluit hij in de bijstand te gaan. Zo kan hij lekker vrij
wat bijklussen in het muziekwereldje. Hij is een tijdje roadie,
opnametechnicus, uitbater van een undergroundbioscoop in een kraakpand. Hij
leidt een eenzaam bestaan tot hij een geniaal idee krijgt en succes krijgt door
een soort non-event te verkopen, waarin hij de rode loper uitrolt voor wie
daarvoor wil betalen. Zo ontmoet hij Lena, de vrouw van de laatste kans. Daar stellen noch
Lou noch de lezer zich best te veel van voor …
Dat ik aanvankelijk niet echt
enthousiast was, had alles vandoen met de nogal beperkte invalshoek van waaruit
dit verhaal geschreven is. Misschien dat een lezer die al warm wordt bij namen als
een witte Fender, of The Golden Earring en die zich thuis voelt in repetitieruimtes,
crewbus of opnamestudio hier helemaal anders over denkt. Bij mij in elk geval
deden de eerste 200 pagina’s geen vonk overslaan. Toch hou ik aan deze roman
geen slecht gevoel over.
★★☆☆☆
Geen opmerkingen:
Een reactie posten